Mijn zolderkamer, vermoed ik, is zowat de helft van de slaapkamer in het hotel. Vanuit de dakramen op het zevende, keek je boven de daken, recht de zee in. Het was net of ze aan de einder hoger ging staan.
En meteen kwam een gedicht van Bernard Dewulf
aangerold als een golf.
“
Men zegt
dat als de laatste wandelaar is uitgekeken
en weggegaan
de zee gaat staan.
In een kamer
in november in Oostende
bijna op de hoogte van de maan
stond ik denk ik
niet te dromen …
“
Ik had een bundel van Ducal meegenomen en ‘Schaduwkind’
van P.F. Thomése. Maar ik kon geen letter gelezen krijgen. Misschien is de zee wel te groot voor woorden. En literatuur in haar nabijheid te klein.
Ik ben ervan overtuigd dat menig lezer hiermee niet akkoord gaat. En die weidse plek juist stimuleert om een boek open te slaan. Het kan voor mij ook wat anders geweest zijn.
Misschien was zij het wel. De afwezige die nu steeds aanwezig was. Terwijl hier ons leven is als ebbe en vloed. Komen en weggaan. Ginder aan zee vielen onze getijden weg.
PS.
Het was een schitterend Art deco hotelgebouw uit het Inter Bellum, prachtig gerenoveerd. Vandaar de exuberante ruimte.